Meld u aan bij De agendaZij’Nieuws- en politieknieuwsbrief, bezorgd op donderdag.
Het ministerie van Justitie heeft het Federal Bureau of Investigation de opdracht gegeven om hard op te treden tegen vermeende ‘binnenlandse terroristische’ organisaties, waarvan de definitie ook degenen omvat die ‘radicale genderideologie’ propageren. Een deel van dit harde optreden omvat het opzetten van een geldbeloningssysteem voor het verstrekken van informatie over leiders van zogenaamde ‘binnenlandse terroristische organisaties’.
De Amerikaanse procureur-generaal Pam Bondi heeft een bevel uitgevaardigd memorandum aan federale aanklagers en wetshandhavers op 4 december, in overeenstemming met NSPM-7De richtlijn van president Donald Trump van september beveelt onderzoek naar ‘binnenlandse terroristische’ organisaties. De NSPM-7 was destijds niet uitgerust met enig handhavingsmechanisme; Bondi’s memo bevat specifieke instructies voor openbare aanklagers en wetshandhavers.
De Bondi-memo was gelekt op 8 december en dinsdag LGBTQ-natie meldde voor het eerst dat de memo ‘radicale genderideologie’ omvat als onderdeel van de definitie van ‘binnenlands terrorisme’. Naast de ‘radicale genderideologie’ definieert de nota potentiële binnenlandse terroristische ideologieën ook als ‘extreme opvattingen ten gunste van massamigratie en open grenzen… anti-Amerikanisme, antikapitalisme of antichristendom… vijandigheid tegenover traditionele opvattingen over familie, religie en moraliteit’ en meer. Onder de regering-Trump werd ‘radicale genderideologie’ gebruikt als verzamelbegrip voor kwesties die verband houden met trans- en niet-binaire gemeenschappen.
De nota moedigt openbare aanklagers aan om “bijzonder alert te zijn op de mogelijke toepasselijkheid” van beschuldigingen als “piketisme of paraderen met de bedoeling de rechtsbedeling te belemmeren”, “belemmering tijdens burgerlijke onrust” en “het verlenen van materiële steun aan terroristische activiteiten.” Met andere woorden, de memo moedigt aanklagers aan om aanklachten in te dienen tegen bepaalde vormen van protest of voor het naar verluidt verlenen van hulp aan organisaties die reclame maken voor wat de regering nu ‘terroristische activiteiten’ noemt.
Vooral het statuut voor materiële steun is gebruikt om het werk van humanitaire groepen aanzienlijk te belemmeren, en dat is ook gebeurd breed bekritiseerd voor het verbieden van de vrijheid van meningsuiting. Volgens de ACLUmateriële ondersteuning wordt gedefinieerd als alle ‘diensten’, ‘training’, ‘deskundig advies of hulp’ of ‘personeel’ – een ongelooflijk vage definitie die is gebruikt om mensen en groepen ongefundeerd in de gaten te houden sinds de invoering van de Patriot Act in 2001. Tegelijkertijd schreef Hina Shamsi, directeur van het National Security Project van de ACLU, over de verontrustende gevolgen van NSPM-7 voor de ACLU website in oktober, waarin hij verklaarde: “Als iemand bewijs nodig heeft dat ’terrorisme’ en ‘politiek geweld’ glibberige en beladen categorieën zijn die onderhevig zijn aan politieke, ideologische en raciale manipulatie en vooroordelen, dan is dit het wel.”


